De dubbele marathon van Lake St. John is met 64 kilometer afzien. Het meer wordt overgestoken van Roberval naar Peribonka (32 kilometer) en weer terug. De eerste keer deed ik er 19 uur en 5 minuten over. Gesloopt. Maar ik kan het niet laten om een jaar later weer te starten. Ik ben de pijn vergeten en heb eergevoel. Ik wil mezelf overtreffen en ook van de mannen winnen. Dan is er natuurlijk het prijzengeld wat het dubbele is van het ‘normale’ bij wedstrijden. Degenen die uitgestapt waren worden vervangen door andere zwemmers. Ik ben goed fit en zie het helemaal zitten om er een betere klassering uit te slepen en om van alle mannen te winnen.
Goed voorbereid en wetende wat mij te wachten staat gaan we van start. Dit jaar zijn de weersomstandigheden ongunstiger. De watertemperatuur is voor mij in prima met ongeveer achttien graden, maar er staat een aardig windje en er zijn veel golven.
Na anderhalf uur krijg ik de eerste voeding. Om het snel en gemakkelijk te maken heb ik babytoetjes met druivensuiker erbij. Het bootje schommelt aardig en pa kan met één hand het bekertje vullen en roeren en met de andere zichzelf in balans houden om niet om te vallen. Ik vind het niet zo lekker, maar ach laat ik niet meteen beginnen met zeuren zo vroeg in de wedstrijd.
Met vernieuwde energie zwemmen we weer verder. Het gaat goed, het zwemmen gaat lekker en halverwege de heenweg lig ik als eerste vrouw al in tweede positie. Er ligt maar één man voor mij dus dat is super. Ik heb alle tijd om die ene ook nog in te halen.
De voedingsfrequentie is intussen opgevoerd naar iedere dertig minuten. Na een uur of drieënhalf en weer een bekertje drab vind ik het toch echt vies. Even later word ik wat misselijk. Er zijn ook aardig wat golven, dus misschien komt het daar wel van, hoewel ik eigenlijk nooit last heb van zeeziekte en ik wel in zwaardere golven gezwommen heb. Gelukkig wordt de misselijkheid na een tijdje minder. Na dertig minuten krijg ik weer een voeding. Een ander potje met druivensuiker. Huh, wat vies weer. Nu wordt het tijd om er wat van te zeggen. Ik dien een klacht in bij pa op de boot. Pa knikt en zegt dat hij ook niet weet wat er aan de hand is. De misselijkheid wordt erger. Ik moet overgeven. Het gaat niet meer weg. Na dertig minuten nog een voeding. Bleh! De misselijkheid gaat in de uren daarna langzaam over in bibberen, shaken en schokken. Het begint vanuit het lijf naar de benen en later naar de armen. Ik heb het nog nooit zo koud gehad. Overleg met de coach. Ik voel me hondsberoerd.
We besluiten om zo goed en kwaad als het kan door te zwemmen tot de overkant om in ieder geval startgeld te krijgen. Daarna zien we wel verder. Het gaat niet meer. Enkele zwemmers gaan mij voorbij. Ik heb nog een uur of twee te gaan tot het keerpunt. Ik glij niet meer door het water, maar strompel. Het schokken in mijn lijf houdt maar niet op. Ik hoop dat het minder zal worden, maar verre van dat. Ik sleep de ene arm voor de andere. Mijn gedachten gaan alleen maar over overleven en worden gaandeweg steeds vager. Bij het keerpunt zitten behoorlijk wat mensen ondanks het vroege uur, rond zeven uur ‘s morgens. Daar stap ik niet uit, die schande wil ik niet. Na het keerpunt wil ik er eigenlijk nog niet uit, maar ik word er toch uit gehesen.
Ik ben doodziek. Ik word op een brancard gelegd. In een busje word ik naar het ziekenhuis vervoerd. Daar constateert men een lichte onderkoeling met een lichaamstemperatuur van vijfendertig graden. Het voelt veel kouder aan in mijn lijf. Ik bibber en shake en ben nu toch wel opgelucht dat ik eruit gehaald ben. Aan de andere kant ben ik heel boos. Het ging net zo lekker….
Nu is de vraag hoe ik ziek geworden ben. Ik vertel dat ik de voeding zo vies vond en erna telkens misselijk werd. Pa draait een potje open en houdt het onder mijn neus. Blijkt het gewoon zuur te zijn. Ik ga bijna weer over mijn nek. Tijdens zo’n zware inspanning wordt het fruit en druivensuiker snel in het bloed opgenomen. Na enkele uren en voedingen had ik een voedselvergiftiging opgelopen. Normaal gesproken proeft pa altijd eerst voor hij mij wat geeft, maar wegens de hevig wiebelende boot moest hij zich vasthouden en zo snel mogelijk het bekertje aanreiken voor het leeg was geschommeld.
Ik lig in een ziekenhuisbed met een warm infuus om op temperatuur te komen. Ik lig daar maar en zou liever bewegen om op te warmen. De temperatuur wordt via de mond gemeten. Een paar kopjes koffie soppen in de mond en de temperatuur is al snel zevenendertig graden, zodat ik eruit mag. Pa en ik voelen ons allebei verloren. We zeggen niets, zijn stil. Er komt een auto van de organisatie die ons terugbrengt naar Roberval.
Daar wacht de pers op mij en ik doe mijn verhaal. Het is alsof ik verdoofd ben. We wachten op de binnenkomst van de anderen. Pas dan dringt het echt tot mij door en komen de emoties van frustratie en verdriet tot uiting. Moeilijk te verteren dat een potje babyvoeding het hele seizoen kan verpesten. En erger nog, ik zou voor deze dubbele marathon niet meer worden uitgenodigd de komende jaren. Zowel qua prestige als financieel was dat een behoorlijke klap.
Opgeven kwam in mijn woordenboek niet voor. Moeten uitstappen op een moment dat ik in bloedvorm ben is zeer frustrerend.
Helemaal omdat de oorzaak niet aan mijn eigen conditie lag, maar aan babyvoeding! Je zou toch verwachten dat babyvoeding scherp gecontroleerd wordt. Maar het is ook mijn eigen verantwoordelijkheid. Altijd checken voor de wedstrijd is het devies. Ik moet mijzelf zowel fysiek als mentaal weer bij elkaar rapen om de volgende wedstrijd te kunnen zwemmen.
Mijn vader moet zich ook beroerd gevoeld hebben. Hij was niet een man van uiten, maar ik merkte het later wel aan hem. Niemand is schuldig, de omstandigheden waren nu eenmaal zo en het was pech, domme pech. We zouden nooit meer babytoetjes gebruiken, tenzij uitvoerig van te voren geproefd!
Meer lezen? BESTEL HIER je boek